Bezwaar tegen beëindiging bankrelatie
Menig ondernemer wordt geconfronteerd met een beëindiging van de relatie door zijn bank, met het gevolg dat rekeningen worden geblokkeerd en betalingen niet meer in ontvangst kunnen worden genomen of uitgevoerd. Vaak plaatst de bank de ondernemer in een register: het IVR en/of het EVR.
Vooral dat laatste register kan fataal zijn voor het ondernemerschap, omdat de toegang tot financiële diensten of verzekeringsovereenkomsten vrijwel wordt geblokkeerd, met een maximumtermijn van acht jaar. Banken en verzekeraars hanteren formuleringen voor de beëindiging, die veelal ontleend zijn aan de bepalingen van de Wet Witwassen en Terrorismebestrijding (Wwft). Deze methodiek is vaak grofmazig in relatie tot de beëindigingsgronden.
Kort geding
Dit overkwam een ondernemer die een digitaal platform had opgezet voor de in- en export van bloemsierteeltproducten. Hij deed succesvolle zaken in Oost-Europa. Bloemenhandelaren kunnen niet buiten de Rabobank om wegens diens verstrengeling met de internationale bloemenhandel. Deze bank had echter de betrokken relatie opgezegd omdat zij meende dat er sprake was van een onacceptabel risico op witwassen en/of terrorismefinanciering. De ondernemer bood aan om een boekenonderzoek te laten doen door een forensisch accountant van de bank. De bank interpreteerde het rapport in haar eigen voordeel, daar ging de kort gedingrechter niet in mee.
Succes
De bank hanteerde het argument dat de klantrelatie binnen een jaar was gewijzigd door de vergroting van zijn omzet, waardoor de risico’s onbeheersbaar zouden zijn en de transacties van de ondernemer onvoldoende transparant waren. De bank deed een beroep op de Wwft-wetgeving. De rechtbank overwoog dat een bank in beginsel gebruik mag maken van haar contractueel bedongen opzeggingsrecht, tenzij dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De rechtbank overwoog dat de ondernemer aannemelijk moest maken dat de beëindiging van de relatie met de Rabobank voor hem zeer bezwaarlijk zou zijn. Dat kon worden aangetoond. Ook het hebben van buitenlandse aandeelhouders was geen grond om een bankrelatie op te zeggen.
Toetsing
De rechtbank hechtte ook betekenis aan het feit dat de ondernemer zich duidelijk inspande om het risico op witwassen te verkleinen. De rechter oordeelde dat de bank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was om de bankrelatie te beëindigen. De voorzieningenrechter besliste dat de Rabobank de bankrelatie met de ondernemer moest herstellen en op de gebruikelijke wijze voort moest zetten, totdat in een aanhangige bodemprocedure een oordeel was gegeven over de rechtsgeldigheid van de opzegging. Het was dus zinvol voor de ondernemer om in actie te komen via een kort geding.
Hulp
Ondervindt u problemen van deze aard met uw bank, dan is het raadzaam om bezwaar te maken en zo nodig professionele juridische hulp in te schakelen.